I. (<Fr. prix <Lat. pretium), m. (...zen),
1. bedrag dat in ruil voor het leveren van een zaak of het verrichten van een dienst gevraagd of geboden, ontvangen of besteed wordt : een goede, mooie prijs ; een vaste prijs ; — tegen, voor een zachte prijs ; — voor een klein (zacht) prijsje, voor weinig geld, voor een prikje ; — tot elke prijs ; tot geen prijs ; ten prijze van zijn leven ; — (Zuidn., gall.) aan een prijs ; gij zult weten aan wat prijs, het zal je duur te staan komen ; — onder, beneden de prijs verkopen ; — een zekere prijs maken, zijn waren voor die prijs verkopen ; iets op prijs houden, de prijs er van niet verlagen ; — iets van de prijs laten vallen, de prijs lager zetten, laten afdingen ; — iets op prijs stellen, eig. : de waarde schatten, de prijs bepalen; (fig.) het waarderen; — prijs stellen op iets, (fig.) er waarde aan hechten, het waarderen ; — hoog, laag in prijs zijn ; in prijs stijgen, dalen;
2. schriftelijke notering van de prijs (1.); kaartje of stukje papier voorzien van een zodanige notering, gehecht aan zaken die te koop worden aangeboden: het kleed was pas gekocht, het prijsje zat er nog aan;
3. beloning die de justitie uitlooft aan degene die haar een bepaalde dienst bewijst : men heeft een prijs gesteld op zijn hoofd;
4. (Zuidn.) waarde : het leven heeft geen prijs in zijn ogen (Conscience);
5. eerbewijs, loftuiting : schenk aan de herfst zijn lof! verhef zijn prijs met stoute tonen! (Staring) ; — een prijsje, een goedkeuring, een pluimpje : de leerling kreeg een prijsje omdat hij zijn les zo goed kende;
6. stoffelijk blijk van verworven roem of succes bij spel of strijd : de prijs der schoonheid ; naar een prijs schieten ; de beste leerlingen op school krijgen een prijs ; — de prijzen van de loterij, de bedragen of voorwerpen die toegekend worden bij de trekking van de loten : hoge prijzen, van 1000 gulden of meer.
II. (<Fr. prise, bij prendre), v.,
1. het inbezitnemen van vijandelijk goed of verboden waar, inz. een vijandelijk schip : (van) goede prijs zijn, (rechtmatig) verbeurd zijn ; — prijs maken, in bezit nemen, buitmaken;
2. buitgemaakt schip : de prijs op sleeptouw nemen.