v. (-en),
1. band, boei, halsijzer aan een schandpaal;
2. (Zuidn.) praam : iem. de prang op de neus zetten, hem in bedwang houden;
3. (Zuidn.) vang: de molen is door de prang, er is niets meer aan te verhelpen;
4. (Zuidn.) getakte staaf op de wip waarop de vogels staan;
5. (fig.) ellende, narigheid.