I. (zwom om, heeft en is omgezwommen),
1. om iets heen zwemmen: nadat hij het schip was omgezwommen;
2. her- en derwaarts zwemmen: zie die goudvisjes daar eens in de kom omzwemmen; 3. langs een omweg zwemmen;
II. (omzwom, heeft omzwommen), zwemmend omgeven.