(zwenkte om, is en heeft omgezwenkt),
1. een hoek omzwenken, met een zwenk of draai om een hoek heengaan;
2. met een zwenk zich achterwaarts wenden, omzwaaien: ,,wie mij lief heeft, volgt mij, heren!” riep de voorrijder, terwijl hij weder omzwenkte en zich voortrepte;
3. met een zwenk zich zijwaarts wenden, ter zijde omdraaien;
4. (fig.) in gedrag, handelwijze of gezindheid een andere richting aannemen, omdraaien: zolang de fortuin hem begunstigde, had hij vele vrienden, maar zodra het hem tegenliep, zwenkten de meesten om;
5. (overg., van paarden en rijtuigen) ze vlug om wenden: nadat de ruiters hun paarden hadden omgezwenkt.