(stak omhoog, heeft ombooggestoken),
1. recht in de hoogte steken, hoog opsteken: zij staken hun zwaarden met hei geve.st omhoog en vroegen genade ; hij stak de beide armen omhoog ; steek uw been eens omhoog; — (fig.) het hoofd {de kop of de kruin) omhoogsteken, hoog verheffen, opsteken (zie ald.);
2. (gemeenz.) iem. omhoogsteken, hem prijzen, verheffen;
3. zich recht in de hoogte uitstrekken, zich als opwaarts rijzende vertonen: fier stak de kruin van de eik boven de andere bomen omhoog.