(schikte in, heeft en is ingeschikt),
1. schikkende ruimte maken, inschuiven: kunt gij nog niet wat inschikken? — (fig.) toegeven: bij zo'n drukte moet gij maar wat inschikken ;
2. in iets schikken, op zijn plaats brengen: als je klaar bent met spelen, moet je alles weer netjes inschikken; — een kamer inschikken, alles weer op zijn plaats zetten ;
3. (gew.) gebruik voor iets hebben : dat kan ik nog wel inschikken, kan ik er nog wel bij hebben.