Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Beenversterf
- Beenverweking
- Beenvezel
- Beenvissen
- Beenvlies
- Beenvliesontsteking
- Beenvormend
- Beenvorming
- Beenvreter
- Beenweefsel
- Beenweer
- Beenwikkel
- Beenwindsel
- Beenwond
- Beenwording
- Beenzwart
- Beenzweer
- Beer (mensendrek)
- Beer (roofdier, lomp mens, schuldeiser)
- Beerbak
- Beerbig
- Beerboer
- Beerdiertjes
- Beerkar
- Beerkuip
- Beerlepel
- Beermarter
- Beermost
- Beerpijp
- Beerput
- Beerputtenstelsel
- Beerrups
- Beersem
- Beersteker
- Beertje
- Beerton
- Beeruil
- Beërven
- Beërving
- Beervoeter
- Beervoetig
- Beerwagen
- Beerzen
- Bees
- Beest
- Beestachtig
- Beestachtigheid
- Beestelijk
- Beestenboel
- Beestendokter
- Beestenhoeder
- Beestenhoedster
- Beestenkoopman
- Beestenkraal
- Beestenmarkt
- Beestenspel
- Beestenstal
- Beestenverstand
- Beestenvoe(de)r
- Beestenwagen
- Beestenweer
- Beestiaal
- Beestig
- Beestigheid
- Beestje
- Beet
- Beet (biet)
- Beethebben
- Beetje
- Beetkrijgen
- Beetnemen
- Beetoogst
- Beetpakken
- Beetraaf
- Beetraap
- Beetspiritus
- Beetstroop
- Beetsuiker
- Beetwortel
- Beetwortelsuiker
- Beetwortelsuikerfabricatie
- Beetwortelsuikerfabriek
- Beetwortelsuikerfabrikant
- Beetwortelsuikerindustrie
- Beevaarden
- Beevaart
- Beewegen
- Bef
- Befaamd
- Befdrager
- Befehl ist befehl
- Beffen
- Befietsen
- Befkraag
- Beflijster
- Befloersen
- Beflonkeren
- Befman
- Befrijnen
- Befrommelen