o. (-s),
1. kleine hap: meton.: lekkere beetjes, lekkere spijzen; — bij uitbr.: kleine hoeveelheid: je moet er een beetje suiker in doen; — hij heeft maar een klein beetje, een klein gedeelte, een klein aantal; — glaasje jenever; — hij is niet bang voor een beetje, hij is onverschrokken; (ook) hij lust gaarne sterkedrank; — van stukje tot beetje vertellen, uitvoerig en nauwkeurig; — bij beetjes, langzamerhand; — een beetje geduld, een weinig geduld; een beetje gezelligheid heeft een mens nodig;
2. een beetje, bw. uitdr., in lichte graad, enigszins:
een beetje opgewonden, vervelend zijn; .... en geen klein beetje; — nogal: een beetje erg.