Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie N
- Nablijven
- Nablijver
- Nabloeden
- Nabloeding
- Nabloei
- Nabloeien
- Nabloeier
- Nabob
- Nabootsen
- Nabootser
- Nabootserij
- Nabootsing
- Nabootsster
- Naborduren
- Naborst
- Naboth
- Nabouwen
- Nabranden
- Nabrander
- Nabreien
- Nabrengen
- Nabroodje
- Nabruiloft
- Nabruisen
- Nabrullen
- Nabulken
- Naburig
- Nabuur
- Nabuurschap
- Nach berühmten mustern
- Nach canossa gehen wir nicht
- Nach golde drängt, am golde hängt doch alles. ach, wir armen !
- Nacht
- Nachtaanval
- Nachtaap
- Nachtagent
- Nachtarbeid
- Nachtasyl
- Nachtbedrijf
- Nachtbel
- Nachtbeurt
- Nachtbezoek
- Nachtbidder
- Nachtblaar
- Nachtblaker
- Nachtblind
- Nachtblind (slecht zien in de schemering)
- Nachtblinde
- Nachtblinde (vensterluik)
- Nachtblindheid
- Nachtbloeier
- Nachtbloem
- Nachtboog
- Nachtboot
- Nachtbraken
- Nachtbraker
- Nachtbrakerij
- Nachtbroek
- Nachtcactus
- Nachtcafé
- Nachtcrème
- Nachtdas
- Nachtdauw
- Nachtdief
- Nachtdienst
- Nachtdier
- Nachtdieverij
- Nachtdoek
- Nachtduivel
- Nachtegaal
- Nachtegaalrietzanger
- Nachtegaalskooi
- Nachtegalentuin
- Nachtelijk
- Nachtevening
- Nachthuis
- Nachtig
- Nachtijs
- Nachtje
- Nachtmaal
- Nachtmaalbrood
- Nachtmaalsbeker
- Nachtmaaltafel
- Nachtmaalviering
- Nachtmaalwijn
- Nachtmannetje
- Nachtmars
- Nachtmerrie
- Nachtmis
- Nachtmuts
- Nachtmuziek
- Nachtoefening
- Nachtorchis
- Nachtpauwoog
- Nachtpermissie
- Nachtpit
- Nachtpitje
- Nachtploeg
- Nachtpolitie
- Nachtpon
