Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie L
- Leeftijdsgrens
- Leeftijdsklasse
- Leeftijdsverschil
- Leeftocht
- Leefwijs
- Leeg
- Leegaard
- Leegdragen
- Leegdrinken
- Leeggieten
- Leeghalen
- Leeghoofd
- Leegkap
- Leegkopen
- Leegkuip
- Leeglopen
- Leegloper
- Leegloperij
- Leegmaken
- Leegmalen
- Leegplukken
- Leegplunderen
- Leegpompen
- Leegroken
- Leegruimen
- Leegschenken
- Leegscheppen
- Leegstaan
- Leegte
- Leegvlot
- Leegzitten
- Leek
- Leelam
- Leem
- Leemaarde
- Leemachtig
- Leeman
- Leembank
- Leembodem
- Leemgieterij
- Leemgroeve
- Leemgrond
- Leemhoudend
- Leemkuil
- Leemlaag
- Leemlei
- Leemmergel
- Leemmortel
- Leempats
- Leemput
- Leemspitter
- Leemsteen
- Leemte
- Leemvorm
- Leemvormer
- Leemwerk
- Leemzand
- Leen
- Leen- en pachtschuld
- Leen- en pachtwet
- Leenachtig
- Leenadel
- Leenbank
- Leenbreuk
- Leenbrief
- Leendepot
- Leendienst
- Leeneed
- Leengoed
- Leenheer
- Leenheerschap
- Leenhof
- Leenhouder
- Leenhulde
- Leenkamer
- Leenman
- Leenmanschap
- Leenplichtig
- Leenrecht
- Leenrechtelijk
- Leenrechter
- Leenrente
- Leenrijk
- Leenroerig
- Leenroerigheid
- Leenspreuk
- Leenspreukig
- Leenstaat
- Leenstelsel
- Leenster
- Leentjebuur
- Leenverheffing
- Leenverhouding
- Leenvertaling
- Leenvolger
- Leenvorst
- Leenvorstendom
- Leenwezen
- Leenwoord
- Leenzaken