Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie J
- Jaarverslag
- Jaarvogel
- Jaarwedde
- Jaarweek
- Jaarwisseling
- Jaarzang
- Jaatje
- Jabbok
- Jabes
- Jabot
- Jabroer
- Jac
- Jacet i lion ingens
- Jachin
- Jacht
- Jacht, vaartuig
- Jachtakte
- Jachtartikelen
- Jachtavontuur
- Jachtband
- Jachtbedrijf
- Jachtbepaling
- Jachtbewijs
- Jachtbos
- Jachtbuis
- Jachtbuit
- Jachtbuks
- Jachtclub
- Jachtdier
- Jachtdoek
- Jachten
- Jachtenduivel
- Jachter
- Jachterig
- Jachteskader
- Jachtfles
- Jachtfluitje
- Jachtgaren
- Jachtgat
- Jachtgebied
- Jachtgebruik
- Jachtgenoegen
- Jachtgerei
- Jachtgeschreeuw
- Jachtgevolg
- Jachtgeweer
- Jachtgezelschap
- Jachtgodes
- Jachtgoed
- Jachtgrond
- Jachthagel
- Jachthaven
- Jachthond
- Jachthoorn
- Jachthuis
- Jachthyena
- Jachtig
- Jachtigheid
- Jachtijzer
- Jachtinstinct
- Jachtkijker
- Jachtkleding
- Jachtknobbel
- Jachtknoop
- Jachtleugen
- Jachtliefhebber
- Jachtluid
- Jachtluipaard
- Jachtmakerij
- Jachtmes
- Jachtnet
- Jachtolie
- Jachtongeval
- Jachtoppasser
- Jachtopziener
- Jachtovertreding
- Jachtpaal
- Jachtpaard
- Jachtpartij
- Jachtpermissie
- Jachtpomp
- Jachtrecht
- Jachtrente
- Jachtroer
- Jachts
- Jachtschoor
- Jachtschotel
- Jachtseizoen
- Jachtslot
- Jachtsneeuw
- Jachtspie(t)s
- Jachtspin
- Jachtspriet
- Jachtsteiger
- Jachtstoet
- Jachtstuk
- Jachtterm
- Jachtterrein
- Jachttijd
- Jachttijger
