Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie G
- Granietachtig
- Granietblok
- Granieten
- Granietkei
- Granietmarmer
- Granietpapier
- Granietrots
- Granietsteen
- Granietzand
- Granietzeil
- Granitisatie
- Granito
- Granotypie
- Granulatie
- Granuleren
- Granulering
- Granuleus
- Granuliet
- Grap
- Grapjas
- Grapjasserij
- Grapje
- Grappenmaakster
- Grappenmaker
- Grappenmakerij
- Grappig
- Grappigheid
- Gras
- Grasaap
- Grasachtig
- Grasanjelier
- Grasband
- Grasbeemd
- Grasbeest
- Grasbezoding
- Grasbies
- Grasbijter
- Grasbloem
- Grasboom
- Grasboter
- Grasbuik
- Grasdroger
- Grasduiker
- Grasduinen
- Grasegge
- Grasetend
- Grasetting
- Grasgans
- Grasgaren
- Grasgeld
- Grasgewas
- Grasgroen
- Grashalm
- Grasharing
- Grashegge
- Grashoen
- Grashopper
- Grasjaar
- Grasje
- Grasjonker
- Graskaas
- Graskalf
- Graskamp
- Graskant
- Graskarsoeten
- Graskoek
- Grasland
- Grasleeuwerik
- Graslinnen
- Graslook
- Grasmaaien
- Grasmaaier
- Grasmaaiwerktuig
- Grasmaand
- Grasmat
- Grasmeel
- Grasmest
- Grasmof
- Grasmus
- Grasnerf
- Grasoogst
- Grasorkaantje
- Grasparkiet
- Graspeen
- Grasperk
- Graspieper
- Grasplant
- Grasplein
- Graspoep
- Graspreek
- Grasrand
- Grasrijk, bn
- Grasrol
- Grasroller
- Grasrond
- Grasrups
- Grasschaar
- Grasscheerder
- Grasscheut
- Grasscheutje
