Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie E
- Equiperen
- Equiteit
- Equivalent
- Équivoque
- Equus publicus
- Er
- Er hat sein grosses „halt!” gesprochen
- Er ie combat cessa faute de combattants
- Er ist besser als sein ruf
- Er lebte, nahm ein weib, und starb
- Er ward geboren, er lebte, nahm ein weib und starb
- Er zählt die häupter seiner lieben, und sieh ! ihm fehlt kein teures haupt
- Erachten
- Erasmiaans
- Erato
- Eratosthenes
- Erbarmelijk
- Erbarmelijkheid
- Erbarmen
- Erbarming
- Ere
- Ereambt
- Erebaantje
- Ereblijk
- Ereboete
- Ereboog
- Ereburger
- Ereburgerschap
- Erebus
- Erechtheum
- Erechtheus
- Erectie
- Erectis digitis
- Eredame
- Eredegen
- Eredicht
- Eredienst
- Erediploma
- Eredoctor
- Eredoctoraat
- Eregestoelte
- Eregordel
- Ereis, eris
- Erekrans
- Erekroon
- Erekruis
- Erelid
- Erelidmaatschap
- Erelint
- Ereloon
- Eren
- Erenaam
- Erentfest
- Erepalm
- Ereplaats
- Erepoort
- Erepost
- Ereprijs
- Ereptus ab undis
- Ererechten
- Ereronde
- Eresabel
- Eresaluut
- Eresalvo
- Ereschot
- Ereschuld
- Erestoel
- Ereteken
- Eretempel
- Erethee
- Erethisme
- Eretitel
- Eretombe
- Eretribune
- Erets jisraël
- Erevoorzitter
- Erewacht
- Erewapen
- Erewijn
- Erewoord
- Erezetel
- Erezwaard
- Erf
- Erfbezit
- Erfbezitting
- Erfdeel
- Erfdienstbaarheid
- Erfdochter
- Erfelijk
- Erfelijkheid
- Erfelijkheidsleer
- Erfenis
- Erfenisje
- Erfgebrek
- Erfgebruik
- Erfgeld
- Erfgenaam
- Erfgename
- Erfgerechtigd
- Erfgift
