Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Bewijsbaar
- Bewijsbaarheid
- Bewijsgrond
- Bewijsje
- Bewijskracht
- Bewijslast
- Bewijslevering
- Bewijsmethode
- Bewijsmiddel
- Bewijsnummer
- Bewijsplaats
- Bewijsrede
- Bewijsstuk
- Bewijsthema
- Bewijsvoering
- Bewijzen
- Bewilligen
- Bewilliging
- Bewimpelen
- Bewimpeling
- Bewind
- Bewinden
- Bewindhebber
- Bewindsel
- Bewindsman
- Bewindvoerder
- Bewindvoerster
- Bewoelen
- Bewoeling
- Bewogen
- Bewolken
- Bewolking
- Bewolkingsgraad
- Bewonderaar
- Bewonderen
- Bewonderenswaard
- Bewondering
- Bewonderster
- Bewonen
- Bewoner
- Bewoning
- Bewoonbaar
- Bewoonbaarheid
- Bewoonster
- Bewoording
- Bewoud
- Bewrijven
- Bewust
- Bewusteloos
- Bewusteloosheid
- Bewustheid
- Bewustzijn
- Bewustzijnstoestand
- Bewustzijnsvernauwing
- Bezaagd
- Bezaaid
- Bezaaien
- Bezaaier
- Bezaaiing
- Bezaan, leder
- Bezaan, zeil
- Bezaanleder
- Bezaansboom
- Bezaansmast
- Bezaansrust
- Bezaansschoot
- Bezaantje
- Bezaantopzeil
- Bezadigd
- Bezadigdheid
- Bezagen
- Bezakken
- Bezanden
- Bezanding
- Bezant
- Bezanté
- Bezeel
- Bezegelen
- Bezegeling
- Bezeiken
- Bezeild
- Bezeildheid
- Bezeilen
- Bezem
- Bezemband
- Bezembinden
- Bezembinder
- Bezembinderij
- Bezembindster
- Bezemboer
- Bezembrem
- Bezemden
- Bezemen
- Bezemheide
- Bezemkapitein
- Bezemkruid
- Bezemmaker
- Bezempje
- Bezemrijs
- Bezemschoon
