I. (<Lat.), bn., samengesteld, uit ongelijksoortige of ongelijkwaardige delen of factoren bestaand, ingewikkeld: een complex verschijnsel; (wisk.) een complex getal, uit onderling onmeetbare eenheden bestaand.
II. zn. o. (-en), samengesteld geheel: een complex van klanken; — een complex huizen, enige huizen die samen een blok vormen; — een complex van gewaarwordingen, velerlei gewaarwordingen die toch samenhangen; — in ’t bijz. als term in de psychologie: een door een affect bijeengehouden groep van voorstellingen; vgl. vader-, moeder- oedipus-complex.