Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ceder

betekenis & definitie

m. (-s, -en), altijdgroene boom van het pijnbomengeslacht Cedrus, met laagsgewijze takken die een grote omvang hebben : de ceders van de Libanon zijn beroemd ; — (fig.) de cederen van de Libanon worden zowel afgehouwen als de hysop, aanzien noch rijkdom vrijwaren tegen de dood.

< >