Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afspannen

betekenis & definitie

(spande af, heeft afgespannen),

1. (voor rij- en voertuigen enz. gespannen trekdieren) van het voertuig scheiden door losmaking van het trektuig, uit het span doen, uitspannen, het tegenovergestelde van aanspannen : hier zijn we, waar we wezen moeten, span de paarden terstond af ; — de wagen, de ploeg, de slede afspannen, de trekdieren die er voor gespannen zijn, losmaken; ook absol. : gij kunt afspannen ;
2. (van machinedelen, b.v. van de wagen in sommige spinmachines) doen stilstaan door een bep. handgreep ;
3.(een draaibank of andere machine die in werking is) doen stilstaan door de gemeenschap met de bewegende kracht op te heffen ; — ook van voorwerpen die op de draaibank aangespannen zijn om daarop bewerkt te worden: zó is het knopje al mooi genoeg, span het maar af;
4. (w. g.) (een gespannen boog) ontspannen : — de snaren van een viool afspannen, losser draaien, ook : geheel afnemen ;
5. met de hand overspannen, te gelijk met de duim het ene, met de pink het andere einde bereiken: met uw kleine hand kunt ge die breedte niet afspannen ;
6. een lengte afspannen, meten hoeveel spannen zij groot is ;
7. (inz. Zuidn.) door het spannen van een draad of touw afsluiten: een straat af spannen;
8. (draden, geleidingen) langs palen, over isolatoren enz. spannen.

< >