(klauterde af, is en heeft afgeklauterd),
1. van iets af of naar beneden klauteren : van het dak afklauteren ;
2. door klauteren afbreken, afschuren, afschaven: de jongens klauteren de verf van de schutting af; hij heeft zich het vel van de handen af geklauterd; —
ten einde klauteren: op onze reis door Zwitserland hebben wij wat af geklauterd!