Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ad

betekenis & definitie

Lat. vz., betekent bij, tot of met; — ad vier procent. tegen vier procent (vgl. Fr. à); ad komt voor in verscheidene gebruikelijke uitdrukkingen: b.v. ad acta leggen, zie Acta ; — ad fundum (drinken), het glas tot de bodem uitdrinken; de aanmaning hiertoe; — ad hoc (negotium), tot deze zaak, daartoe : een commissie ad hoc, met dit bepaalde onderzoek belast; — ad hominem, op de man af, zonder omwegen, ronduit; ad hominem disputeren, zich bij het bestrijden van zijn tegenstander van diens wapens bedienen; argumentum ad hominem, argument dat gebruik maakt van hetgeen de tegenpartij zelf als waar heeft erkend, een argument op de man af; — ad interim, voorlopig, tussentijds ; minister ad interim, waarnemend minister ; — ad calendas graecas, onbepaald, tot St.-Juttemis (uitstellen) ; — ad libitum, naar welgevallen, naar goedvinden (inz. in de muziek); — (R.-K.) ad limina, het om de 5 jaar gaan der bisschoppen naar Home, om de paus verslag uit te brengen ; ad mandatum, naar bevel, overeenkomstig de opgedragen last; — ad majorem Dei gloriam, tot meerdere eer van God; — ad manus mortuas, in de dode hand; — ad oculos, voor ogen; glashelder; — ad patibulum, naar de galg (bekende spreuk van Vargas in de Spaanse bloedraad); — ad patres gaan, tot de vaderen gaan, sterven; — ad pios usus, of ad pias causas, tot een vroom gebruik, tot vrome werken; — ad rem, ter zake, gepast, dienstig ; die opmerking was ad rem, was raak ; hij is altijd ad rem, geeft altijd een raak antwoord; — ad usum, ten gebruike; — ad valorem, volgens de prijs (als grondslag voor inkomende rechten); — ad vitam, voor het leven (benoemd, aangesteld); — ad vocem (gewoonlijk a. v.) bij het woord (d.i. zoek of sla op dat woord.)

< >