aangenaam, weldadig, verfrissend
Behalve op hem was ze kwaad op zichzelf. Hoe kon het dat ze deze klap niet had zien aankomen? Ze had zich in slaap laten sussen door hun jarenlange, deugddoende, huwelijkse vanzelfsprekendheid. Haar hoogste goed, had ze steeds gedacht.
(Tom Lanoye, Heldere hemel)
Er doortrekt mij opeens een deugddoende gloed, die zelfs het arduin onder mijn zitvlak verwarmt.
(Walter van den Broeck, Aantekeningen van een stambewaarder)
Belgisch-Nederlandse Standaardtaal
Gangbaarheid: 4
Vlaamsheid: 7
Gepubliceerd op 21-07-2020
deugddoend
betekenis & definitie