(Fr.: tuyau, conduit, gouttière; Du.: Rinne; Eng.: gutter, gully, sink), in de bouwkunde een aan de bovenzijde open afvoer voor water. Straatgoten worden op regelmatige afstanden op de riolering aangesloten. Dakgoten die loodrecht op de straat staan vormen tussen aaneengesloten rijen huizen zakgoten waarin zich bijv. afgevallen bladeren en sneeuw kunnen ophopen, evenals in kilgoten ter plaatse waar twee daken elkaar ontmoeten.
Goten binnen of op de gevelmuren steken vaak over de gevelmuren heen uit, hetgeen bij lekkages het beste is.Houten goten worden meestal met zink, soms met lood of koper bekleed. Vaak maakt men een halfcilindervormige goot van metaal (gegalvaniseerd plaatijzer, zink, koper) of kunststof, die door beugels wordt bevestigd. Stenen goten werden vroeger toegepast bij monumentale gebouwen.
In de rioolwaterzuivering komen vooral open afvoergoten van bitumen voor, evenals bij chemische fabrieken die agressieve stoffen moeten afvoeren; deze afvoergoten worden dikwijls voorzien van bestendige epoxibekledingen of worden in kunststof uitgevoerd.
In de mijnbouw dient een goot voor vervoer van delfstoffen, hetzij door de zwaartekracht (hellingen 20°...45°), hetzij mechanisch (0°...20°) door een schuddende beweging (schudgoot) of door meenemers die met behulp van kabels of kettingen door de goot bewogen worden (schraapgoot of kettingtransporteur). Bij sterke hellingen (30°...45°) worden de goten van afremmingsmiddelen voorzien om te voorkomen dat de delfstof gaat rollen. Soms wordt een aparte halfronde goot geconstrueerd, waardoorheen een kabel loopt waaraan ronde schijven zijn bevestigd (stuwschijftransporteur).