de correlatie tussen de volgorde van de nucleotiden en van de aminozuren in de door levende organismen geproduceerde eiwitten.
De erfelijke eigenschappen van levende organismen liggen verankerd in een bestanddeel van de chromosomen, het desoxyribonucleïnezuur (DNA), dat is opgebouwd uit vier soorten eenheden (nucleotiden): adenosine, cytidine, guanosine en thymidine. De volgorde van de nucleotiden van het DNA (de erfelijke informatie) dicteert de volgorde van de aminozuren van de door de levende organismen geproduceerde eiwitten.