Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 23-01-2025

BLUSSTOF

betekenis & definitie

(Fr.: agent d’extinction; Du.: Löschmittel; Eng.: extinguishing agent), benaming voor stoffen waarmee een brand wordt bestreden. Voor een verbranding is de combinatie van brandbare stof, een bepaalde zuurstofconcentratie en een voldoende hoge temperatuur noodzakelijk. De werking van een blusstof berust op de verbreking van deze combinatie. De brandbare stof kan worden verwijderd, afgedekt of onbrandbaar gemaakt. De zuurstofconcentratie kan worden verlaagd. Door afkoeling kan de brandbare stof tot beneden haar ontbrandingstemperatuur worden gebracht. Daarnaast hebben sommige blusstoffen een antikatalytische werking op het verbrandingsproces, waarmee het verbrandingsproces kan worden gestopt.

Water is de meest voorkomende, meest gebruikte en goedkoopste blusstof. De grote koelende werking vindt zijn oorzaak in de hoge soortelijke warmte (4,2 J kg−1) en de hoge verdampingswarmte (2240 J kg−1). De stoom, die bij de blussing ontstaat, heeft nog een zuurstofverdrijvende werking. Voordelen van water zijn: meestal overal voldoende aanwezig; grote worplengte; kan op meerdere manieren worden ingezet: als lage-drukstraal (om veel water in korte tijd aan te brengen) en als hoge-drukstraal (nevel) (om waterschade zoveel mogelijk te beperken). Nadelen van water zijn: het geleidt elektriciteit; het is niet geschikt voor het blussen van branden van vloeistoffen die op water drijven, zoals vele koolwaterstoffen; het kan waterschade veroorzaken en in sommige gevallen met de te blussen of te koelen stof reageren, waardoor de brand wordt aangewakkerd of giftige reactieprodukten vrijkomen. In sommige stoffen dringt het niet of slechts langzaam door (bijv. in balen katoen); dit kan worden verbeterd door toevoeging van zogenaamde natmakers, d.w.z. stoffen die de oppervlaktespanning van het water zodanig verlagen, dat het water als het ware dunner vloeibaar wordt.

Stoom

De bluswerking van stoom berust op de verdringing van de aanwezige zuurstof. Gebruik van stoom als blusstof heeft alleen maar zin als toepassing in besloten ruimten. Het is niet geschikt voor het blussen van elektriciteitsbranden.

Schuim wordt voornamelijk gebruikt voor het blussen van vloeistoffen; de blussing berust op het onttrekken van de brandstof, i.c. de vloeistofdamp, aan het verbrandingsproces door de afdekking op de vloeistoflaag; de koelwerking is gering.

Luchtschuim kan in grote hoeveelheden worden verkregen door middel van een luchtschuimvormend armatuur (schuimstraalpijp, schuimaggregaat), dat aan het voorgemengde water en het schuimvormend middel lucht toevoegt en aldus de verschuiming tot stand brengt. De hoeveelheid lucht die met het schuimvormende armatuur kan worden toegevoegd, bepaalt het type schuim dat wordt gevormd, waarbij de volgende typen schuimen worden onderscheiden: zwaar schuim, middel schuim en licht schuim. Het verschuimingsgetal, ofwel het aantal liters schuim dat uit één liter voorgemengd water wordt gevormd, geeft het type schuim aan. De verschuimingsgetallen voor zwaar, middel en licht schuim variëren tussen resp. 1...20, 20...200 en 200...1000. Het normale luchtschuim is geschikt voor het blussen van een brand van vloeibare koolwaterstoffen, doch minder voor het blussen van de polaire brandbare vloeistoffen. Voor dit doel kan een zogenaamd alcoholbestendige schuimvormende vloeistof worden toegepast, hoewel bij een voldoend grote produktie normaal luchtschuim meestal ook tot de mogelijkheden behoort. Middel en licht schuim hebben het voordeel dat in korte tijd grote hoeveelheden kunnen worden gemaakt; de geringere worplengte is een nadeel.

Chemisch schuim wordt voornamelijk in draagbare blustoestellen toegepast. Het wordt gevormd door een waterige oplossing van aluminiumsulfaat en een waterige oplossing van dubbelkoolzure soda, gemengd met een oplossing van saponine, bij elkaar te voegen.

Light water wordt op dezelfde wijze (met dezelfde armaturen) verwerkt als schuimvormende middelen. Vele branden van brandbare vloeistoffen kunnen met light water goed worden geblust. Door de toegevoegde oppervlakte-actieve stof aan het water blijft bij het blussen een dun laagje water op de brandende vloeistof liggen, ook al is deze vloeistof lichter dan water. Dit dunne laagje water sluit de toevoer van brandbare dampen naar het verbrandingsproces af en heeft tevens een koelende werking. In tegenstelling tot luchtschuim is light water korte tijd na het aanbrengen niet meer zichtbaar waar te nemen (de luchtbellen verdwijnen vrijwel onmiddellijk). De aangebrachte waterfïlm heeft de neiging het gehele vloeistofoppervlak af te sluiten.

Poeder wordt gebruikt voor het blussen van gasbranden, vloeistofbranden en in sommige gevallen branden van een vaste stof. Het bestaat meestal uit fijnkorrelig natriumwaterstofcarbonaat. Bij gebruik wordt het door een onder druk staand inert gas (koolstofdioxide of stikstof) tot een poederwolk verspoten. Deze wolk sluit de omringende lucht (zuurstof) van de brandhaard af, terwijl de ontledingsprodukten van het poeder de bluswerking nog vergroten. Wegens de grotere bluswerking wordt ook het duurdere kaliumwaterstofcarbonaat toegepast. Beide poeders geleiden de elektriciteit niet. Poeder ter bestrijding van gloedvormende branden bestaat uit ammoniumwaterstofcarbonaat. Door de neerslag van een laagje vaste stof wordt de gloed van de buitenlucht (zuurstof) afgesloten. Het is niet geschikt voor elektriciteitsbranden. Voor de bestrijding van bijzondere stoffen, bijv. van enkele fijnverdeelde metalen, zijn poeders van samenstellingen in gebruik.

Koolstofdioxide (koolzuur) is een gasvormige blusstof die bij normale temperatuur, tot vloeistof verdicht, in stalen flessen wordt bewaard. In gasvorm zeer geschikt voor het blussen van branden in besloten ruimten. Wanneer vloeibare koolstofdioxide door een expansiekoker uitstroomt, gaat een deel ervan in gas en de rest in vaste stof over, zodat een witte wolk ontstaat (zgn. koolzuursneeuw). De bluswerking hiervan berust op het verdringen van de luchtzuurstof. De meeste vlammen doven reeds, wanneer een derde deel van de lucht verdrongen is. De koelwerking van koolzuursneeuw is gering, zodat gloeiende vaste stoffen niet afdoende kunnen worden geblust. Koolzuur(sneeuw) veroorzaakt geen schade en geleidt de elektrische stroom niet.

Halogeenkoolwaterstoffen (halonen) zijn vloeistoffen of gassen, die als blusstof overwegend een antikatalytische inwerking op het verbrandingsproces hebben.

De meest voorkomende zijn: broomchloordifluormethaan (halon 1211 of BCF) en broomtrifluormethaan (halon 1301 of BTM). Het gebruik van tetrachloormethaan (tetra) en monobroommethaan (methylbromide) komt steeds minder voor. BCF wordt gebruikt in stationaire blusinstallaties (bijv. ter beveiliging van opslagtanks met drijvende daken), maar wordt ook toegepast in draagbare blustoestellen.

< >