Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 10-01-2025

BLOED

betekenis & definitie

(Fr.: sang; Du.: Blut; Eng.: blood), een lichaamsvloeistof (eigenlijk suspensie) van complexe samenstelling, die bij de vertebraten door het hart wordt rondgepompt (zie Bloedvat), ter vervulling van tal van functies. De basisvloeistof, het bloedplasma, is gewoonlijk een heldere, lichtgele, waterige oplossing van een groot aantal stoffen, waarin bloedlichaampjes gesuspendeerd zijn. De functies van het bloed worden ondergebracht in drie groepen hoofdfuncties: transport, bescherming en milieuhandhaving.

Bloedlichaampjes worden onderverdeeld in: erytrocyten (rode bloedlichaampjes), leukocyten (witte bloedlichaampjes) en trombocyten (bloedplaatjes).

Erytrocyten, centraal ingedeukte schijfjes met een diameter van 9,5 μm en een grootste dikte van 2,6 μm, waarvan er ca. 5 × 106 per mm3 voorkomen en die 40...50% van het bloedvolume innemen, hebben een semipermeabel membraan. De inhoud bestaat voor 65% uit water, 30% hemoglobine en 5% uit andere eiwitten, andere organische stoffen en anorganische ionen met K+ als belangrijkste; het geheel is in osmotisch evenwicht met de omgeving. Een hemoglobinemolecule bestaat uit globine: een ⍺- en een β-keten van ineengestrengelde aminozuren, waaraan zich heeft gehecht het heem, bestaande uit twee moleculen, elk met een atoom Fe2+. Het hemoglobine gaat in de long door oxigenatie over in oxyhemoglobine, dat in een zuurstofarme omgeving de gebonden zuurstof weer afgeeft, waardoor in de weefsels zuurstof beschikbaar komt voor biologische oxidatieprocessen; daarbij komt H2CO3 vrij, dat gedeeltelijk door hemoglobine wordt gebonden en in de long weer afgestaan. Behalve hemoglobine bevat de erytrocyt vele eiwitten, waaronder de enzymen van het glycolytisch systeem, dat de erytrocyt in staat stelt in zijn energiebehoefte te voorzien door afbraak van suiker. Erytrocyten, die bij volwassenen voornamelijk gevormd worden in beenmerg, hebben een actieve levensduur van ca. 3 maanden. De milt, waarin de cellen daarna worden afgebroken, zorgt voor recycling van het vrijgekomen ijzer.

Leukocyten, die in een aantal van 5...10 × 103 per mm3 in het bloed voorkomen, worden onderverdeeld in neutrofiele, eosinofiele en basofiele granulocyten, lymfocyten en monocyten. De naam granulocyten is te danken aan de korrels (granulae) die in de cellen voorkomen en die in feite lysosomen zijn: lichaampjes, gevuld met enzymen, die een rol spelen bij het afbreken van bacteriën en andere pathogene micro-organismen die in het bloed zijn gedrongen, door de granulocyten aangegrepen en in het protoplasma ingesloten. Granulocyten kunnen zich actief bewegen en zich door de wand van capillairen naar een infectiehaard begeven. Lymfocyten die, anders dan de granulocyten, niet in het beenmerg worden gevormd maar voornamelijk in lymfklieren en tonsillen, bezitten geen fagocyterend vermogen, maar hebben door middel van antilichamen deel in de infectiebestrijding (humorale afweer). Monocyten zijn grote leukocyten die wel kunnen fagocyteren.

Trombocyten zijn fragmenten met een grootste diameter van 3 μm, afkomstig van het protoplasma van in het beenmerg gelegen megakaryocyten; zij zijn dus geen eigenlijke cellen. Zij komen tot een aantal van 0,5 × 106 per mm3 in het bloed voor en spelen een grote rol bij de bloedstelping en -stolling.

Bloedplasma bevat een groot aantal stoffen die zeer verschillend van aard zijn. In de eerste plaats zijn het afvalprodukten van de stofwisseling die naar uitscheidingsorganen worden vervoerd, bijv. ureum, dat in de lever is gevormd uit afvalprodukten van eiwitten en dat naar de nieren wordt getransporteerd, of bilirubine, gevormd in de milt uit afgebroken erytrocyten, dat naar de lever wordt gevoerd en door dit orgaan via de galwegen in de darm uitgescheiden. Een andere reeks wordt gevormd door de voedingsstoffen die van de winningsplaatsen, voornamelijk het spijsverteringskanaal, van bereidende organen of uit opslagplaatsen naar de weefsels worden gebracht, bijv. aminozuren, glucosen, een grote reeks eiwitten met als kwantitatief belangrijkste het in de lever gesynthetiseerde albumine, vetten en andere lipoïden, vitaminen enz. Een derde groep omvat stoffen die werkzaam zijn tegen ziekten, zoals de γ- en sommige β-globulinen die antilichamen bevatten, enzymsystemen die een rol spelen bij de bestrijding van ontstekingen en de humorale afweer van micro-organismen. Een vierde groep, met als voornaamste eiwitten plasmine en transferrine, heeft tot speciale taak metalen te vervoeren naar plaatsen waar zij nodig zijn. Een vijfde groep, bevattend fibrinogeen en een dozijn andere eiwitten, heeft een functie bij de bloedstolling.

De grote veelheid en verscheidenheid der bloedeiwitten bemoeilijkt ten zeerste een zinrijke indeling en naamgeving. Men kent een reeks, deels verouderde, analysetechnieken; gangbaar is de indeling naar de elektroforetische loopsnelheid (zie Elektroforese) met als verfijning de combinatie van deze techniek met immuundiffusie. Behalve hun specifieke functie hebben de plasma-eiwitten als gezamenlijke taak het bewaren van het colloïd-osmotische drukverschil tussen bloed en weefselvocht; in deze zeer complexe biofysische procesreeks spelen de nieren een rol, nl. die der handhaving van het ionenspectrum in het bloed en het extracellulaire weefselvocht door uitsorteren van de moleculen en ionen die verwijderd moeten worden en afscheiding daarvan met de urine.

Functies.

De eerder genoemde groepen hoofdfuncties van het bloed blijken grotendeels reeds uit het voorgaande.

Transportfunctie: vervoer van voedingsstoffen, van zuurstof van de longen naar de weefsels, afvoer van door de weefsels geproduceerde afvalstoffen, waaronder CO2, en overbrengen van hormonen van de producerende klieren naar de organen waarin zij werkzaam zijn.

Beschermende functie met als belangrijkste deelfunctie de bloedstelping en -stolling, een buitengewoon ingewikkelde, nog niet geheel ontrafelde biofysisch-chemische procesreeks, waarbij een achttal stollingsfactoren wordt onderscheiden. De voornaamste andere deelfunctie wordt gevormd door de bestrijding van vreemde lichamen door middel van fagocytose en humorale afweer.

Milieuhandhavende functie met als eerste aspect een bijdrage tot het handhaven van een constante lichaamstemperatuur door een plaatselijke overmaat van warmte af te voeren en aan de omgevende lucht over te dragen door middel van dosering der doorstroming van de huid; daarnaast wordt de warmteafgifte nog door verschillende andere organen geregeld. De tweede functie omvat het constant houden van de pH van het bloed op 7,33...7,42 door middel van buffersystemen; de derde, het handhaven van een constante ionensamenstelling, waarbij zowel de hoeveelheid als de onderlinge verhouding der ionen (Na+, K+, Ca2+, Mg2+, Cl, HSO4 , HCO3 , H2PO4en HP42−) gereguleerd moet worden.

Voor de bloedgroepen zie Bloedtransfusie.

< >