Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 23-12-2024

BEITEL

betekenis & definitie

(Fr.: burin (metaal), ciseau (hout); Du.: Meissel, Eng.: chisel), gereedschap met wigvormige doorsnede dat dient voor het verspanen van materiaal (zie Verspanen). Men kent zowel beitels voor handbewerking als voor machinaal gebruik bij hout-, metaal- en steenbewerking.

In het algemeen bestaan beitels uit een schacht (steel) en een kop waaraan zich het snijdende gedeelte (bij handbeitels soms vouw genoemd) bevindt. De wighoek is groter voor hardere materiaalsoorten, kleiner voor zachtere. Beitels kunnen worden gemaakt van gereedschapstaal, sneldraaistaal en stelliet, soms van beryllium. Voor machinebeitels wordt dikwijls gebruik gemaakt van een schacht van constructiestaal met een daarop gestomplaste snede van sneldraaistaal of daarop gesoldeerde of geklemde hardmetaalplaten. Bij geklemde platen past men dikwijls het ‘wegwerpprincipe’ toe; de hardmetalen snede van een beitel wordt bij bot zijn niet geslepen, maar de plaat wordt zodanig gedraaid dat een volgende scherpe kant snijdt.

Bij houtbewerking spreekt men van hand- of steekbeitels die door de vrije hand, en van hakbeitels die door hamerslagen gedreven het hout verspanen. De beitels voor de machinale houtbewerking duidt men veelal aan naar de aard van hun toepassing, als schaaf-, frees- en profileermessen.

Bij de metaalbewerking kent men koudbeitels, gebruikt in de bankwerkerij voor koude bewerking, warmbeitels, gebruikt in smederijen op door verhitting week gemaakte metalen, en beitels voor mechanische bewerking, zoals draai-, schaaf-, boor- en kotterbeitels.

Bij de steenbewerking worden onderscheiden handbeitels en beitels voor gebruik met pneumatische hamers.

< >