Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 23-12-2024

BAND

betekenis & definitie

(Fr.: bande; Du.: Band; Eng.: band), in de algemene betekenis een langwerpige strook van enig materiaal, die dient om te (ver)binden, om vast te maken, om stevigheid aan een ander voorwerp te verlenen of tot versiering. Bij uitbreiding de verzamelnaam voor smalle weefsels of vlechtsels (breedte 3 mm tot meer dan 20 cm) van textiel, en voor een (langgerekte) inrichting voor intern transport van werkstukken of goederen.

In de textieltechnologie vinden diverse soorten band (Fr.: ruban; Du.: Band; Eng.: ribbon) toepassing als o.a. garnering, draagband en voor diverse technische doeleinden. De diverse bandsoorten zijn te onderscheiden naar materiaalsamenstelling en naar vervaardigingstechniek.

Fijne en lichte bandsoorten worden veelal lint genoemd.



Geweven band
wordt op een speciale weefstoel vervaardigd, die een groot aantal (tot 70) van dezelfde banden tegelijk weeft. Vaak worden er ook spoelloze bandweefmachines gebruikt, die de inslag door middel van naalden in de sprong brengen. Deze bandweefmachines werken met een veel grotere snelheid dan de gewone handweefgetouwen en behoeven niet stilgezet te worden voor het vullen van lege spoeltjes. Op de schachtenstoel worden de eenvoudige bandsoorten geweven, dikwijls benoemd naar de binding: atlaslint, keperband, ribslint, taftlint. Met een jacquardinrichting kunnen alle gewenste patronen worden verkregen, zoals naametiketten en nummerband voor wasmerken. Voor bandsoorten waarin verschillende inslaggarens moeten worden verwerkt, gebruikt men weefstoelen die meer schuitjes boven elkaar hebben, zodat verschillende garens kunnen worden ingebracht. Tegenwoordig vinden ook kleine, zeer snellopende handweefgetouwen met slechts één gang toepassing. Gekleurd band kan zowel uit reeds gekleurde garens worden vervaardigd als in het stuk geverfd zijn. Dikwijls wordt nog een appretuurbewerking toegepast om de gewenste graad van soepelheid (stijfheid) te bereiken, terwijl door kalanderen (satineren, moireren) een bepaald effect wordt verkregen.



Gevlochten band
onderscheidt zich van geweven band, doordat daarbij een aantal draden in schuine richting van links naar rechts en van rechts naar links met elkaar vervlochten zijn. Behalve platgevlochten band, bijv. veterband, kent men rondgevlochten band, snoer en koord, waarbij de draden een schroefvormig verloop hebben. Natuurzijden, resp. synthetische bandsoorten worden gebruikt voor garnering van kleding en uniformen, en als agrement voor de afwerking van meubelstofferingen, ook samen met metaal- of sierdraden. Boorband is een vrij dun katoenen weefsel in effen binding ter breedte van 1...2 cm dat wordt gebruikt voor de afwerking van weefselranden. Keperband is wat dikker en sterker. Bosband, gewoonlijk in effen binding uit linnen vervaardigd, is door zijn sterkte geschikt voor lussen enz. Stootband is een zeer sterk meestal katoenen of linnen band, gebruikt om de onderrand van broekspijpen tegen slijtage te beschermen.

Wollen bandsoorten worden uit harde kamgarens vervaardigd en vinden toepassing als versiering van kleding en meubels. Bandsoorten uit vlas, hennep of jute zijn zware, sterke bandsoorten, gebruikt als draagband, trekband, singel en kokosband. Bij rekbare bandsoorten zijn in de lengterichting elastische draden verwerkt, die vroeger van rubber waren, thans meestal van een polyurethan-kerndraad, omsponnen met natuurlijke of synthetische vezels, of getextureerde garens (stretch yarns). Smal elastiekband wordt gewoonlijk niet geweven maar gevlochten.



Biais-
of biasband behoort niet tot de eigenlijke bandsoorten. Het wordt verkregen uit smalle repen, die in schuine richting zodanig uit een katoenen weefsel zijn gesneden, dat de ketting- noch de inslagdraden parallel met de lengterichting van het band lopen. In de boekbinderij wordt met de band (Fr.: reliure; Du.: Einband, Buchband;Eng.: binding) van een boek aangeduid het omslag waarin het tekstgedeelte is ingebonden.

In de metaalkunde wordt onder band (Fr.: feuillard; Du.: Band; Eng.: strip), of bandmetaal verstaan gewalste metaalplaat van relatief geringe breedte en grote lengte, verkregen door het warm walsen van gegoten platte blokken en of continu gegoten stroken, dan wel van centrifugaal gegoten en daarna opengeknipte en gestrekte ringen. Voor kleinere dikten en voor een glad oppervlak wordt het warm gewalste produkt gebeitst en koud nagewalst. Koud walsen geeft versteviging en maakt het band harder en sterker, hetgeen voor sommige toepassingen van voordeel is. Door warmtebehandeling kan de versteviging worden weggenomen. Zo kan zacht gegloeid, halfhard en hard bandmetaal naar wens worden geleverd. Voor zeer dunne afmetingen, waarbij de koudereductie te groot zou worden, past men een tussengloeiing toe. Bandmetaal wordt veel als uitgangsprodukt gebruikt voor allerlei geponste massa-artikelen, maar ook voor zagen, scheermesjes, veren, transportbanden, kabelomhulling, gelaste buizen, profielen enz. Bandstaal, bandmessing, bandaluminium enz. worden in verschillende breedten en hardheden op rollen in de handel gebracht. Met behulp van een slitter (bandsnijmachine) kan dit materiaal, mits niet te dik, nauwkeurig op iedere gewenste breedte worden afgesneden. Breedband, veelvuldig toegepast als autoplaat, is heden ten dage het hoofdprodukt van staalwalserijen.

In de transporttechniek is band (Fr.: courroie; Du.: Fliessband; Eng.: belt), de aanduiding voor een inrichting voor intern transport van goederen of werkstukken. Met bandtransporteur wordt een transporteur bedoeld waarbij de te transporteren goederen worden meegenomen door een band zonder eind, die tussen twee keerrollen loopt. Meestal wordt de band gesteund door dicht naast elkaar geplaatste steunrollen. Bij korte bandtransporteurs zijn de rollen soms vervangen door een gladde glijplaat. Voor transport van stukgoederen is de band doorgaans vlak, voor stortgoederen trogvormig. De band is veelal vervaardigd uit rubber met canvas eventueel versterkt met nylon of staaldraad, of uit dunne vaak roestvrije staalplaat, voor het verhitten (drogen van materiaal) of koelen van materiaal in de procesindustrie. Transporteurs komen voor in lengten van enkele meters tot enkele kilometers met capaciteiten van 10.000 m3 en meer per uur. Zonder speciale voorzieningen kunnen goederen worden getransporteerd tot een helling van ca. 25°.

Een bandelevator is een transportband voor in hoofdzaak verticaal transport; de band is hier voorzien van speciale inrichtingen om de goederen omhoog te voeren (zie Elevator).

In de vervoertechniek is band de verkorte aanduiding voor luchtband (tevens zie Bandengaren), voor massieve band, en voor stalen wielband voor spoorrijtuigen en locomotieven (gesmede of gewalste stalen band om het wiel gekrompen).

In de architectuur is band de benaming voor een vlakke of iets vooruitspringende horizontale of verticale strook in een muurvlak, ofwel een strook die de ronding van een arcade volgt. In het algemeen onderscheidt de band zich van het muurvlak door de ordening, de kleur en het materiaal der stenen, bijv. natuursteen tussen baksteen. Indien de band profileringen vertoont, heet deze kordonband. Veel voorkomende handvormen zijn zigzagband en vlechtband.

In de waterbouwkunde zijn banden de extra taaie, rechte wilgetenen die worden gebruikt voor het binden van rijshout voor rijswerken. Men onderscheidt de wiep-, de knijp- en de kruisband, alle verschillend in afmeting.

In de fysica wordt het begrip band zowel in de molecuulfysica (zie Bandenspectrum) als in de vaste-stoffysica (zie Bandenstructuur) gebruikt om een (quasi-)continu deel van het energiespectrum van een systeem aan te duiden.

In de radiotechniek wordt onder band een deel van het frequentiesysteem verstaan.

< >