(Fr.: anémomètre; Du.: Anemometer, Windmesser; Eng.: anemometer), of windmeter, instrument waarmee de snelheid van de wind wordt bepaald. Deze snelheid wordt in de synoptische meteorologie opgegeven in knopen; een knoop is een zeemijl per uur, d.w.z. 1852 m h−1; een windsnelheid van 1 knoop komt dus ongeveer overeen met een snelheid van ½ ms−1. In wetenschappelijke verhandelingen wordt in de meteorologie in het algemeen als eenheid m s−1 toegepast.
Men onderscheidt verschillende soorten anemometers. Is het instrument registrerend en wordt ook de windrichting aangegeven, dan spreekt men van een anemograaf. Voor normale waarnemingen is thans verreweg de belangrijkste de rotatieanemometer, die berust op het feit dat de snelheid waarmee een molentje door de wind in draaiing wordt gebracht, een maat is voor de snelheid van de wind. De meest algemene rotatieanemometer, het eerst beschreven door T.R. Robinson in 1846 en daarom ook wel robinsonmolentje genoemd, bestaat uit drie of vier holle halve bollen of kegels die zodanig zijn bevestigd op een roterende, verticale as, dat het geheel door de wind in draaiing wordt gebracht. De draaisnelheid wordt gewoonlijk continu geregistreerd door ze bijv. om te zetten in een gelijkspanning. Soms wordt per bepaald aantal omwentelingen, meestal ongeveer 400, een elektrisch contact gesloten. Men kan deze contacten registreren en krijgt dan bijv. streepjes, die dichter bij elkaar liggen naarmate de windsnelheid groter is (contactanemometer).
In het algemeen fluctueert de windsnelheid sterk. Men kan deze fluctuaties o.a. aantonen met een zgn. hittedraadanemometer. Een zeer dunne platinadraad wordt daarbij met behulp van een elektrische stroom op een constante temperatuur van bijv. 1000°C gehouden. De daartoe noodzakelijke stroom is afhankelijk van de snelheid waarmee warmte door de langsstromende lucht aan de draad wordt onttrokken, hetgeen een betrekking geeft tussen stroom en windsnelheid. Het is ook mogelijk de stroomsterkte constant te houden en de temperatuur van de draad te meten uit een thermospanning.
De nieuwste methode snelle windfluctuaties te meten, is de sonische, waarbij uit de snelheid van het geluid gelijktijdig de temperatuur van de lucht en de luchtbeweging kunnen worden afgeleid. De methode is bijzonder nauwkeurig en de apparatuur vertoont geen traagheidsverschijnselen zoals bijv. met de rotatieanemometer het geval is. Een groot voordeel is bovendien, dat men steeds de windsnelheidscomponent in een bepaalde richting meet, nl. de richting van de geluidszender naar de geluidsontvanger, die zich meestal op een onderlinge afstand van ca. 1 m bevinden. Bij alle andere methoden om de windsnelheid te bepalen dient het meten van de snelheid steeds in combinatie met het afzonderlijk waarnemen van de windrichting te geschieden (zie Windvaan).