Synoniem van leer

leer - bereide huid van een dier. In formeel taalgebruik: leder. Bij de hieronder volgende samenstellingen met 'leer' zijn de formelle varianten met 'leder' niet afzonderlijk vermeld. Vetleer is waterdicht en is met traan of vet ingesmeerd om het soepel te houden. Lakleer is gelakt. De bovenkant van schoenen wordt van een fijne soort leer gemaakt: bovenleer. Van kalfshuiden maakt men kalfsleer; boxcalf, bokskalf, kalfsbox of boxcalfsleer is zacht en soepel en is met een chroomverbinding gelooid. Rundleer komt van rundervellen, juchtleer van huiden van jonge koeien, paarden of varkens, geiteleer (zie aldaar) van geitehuiden. Met chroomzouten looit men suède (formeel suèdeleer of peau de suède); dit lichte leer van kalfs-, schape- of geitehuiden is aan de vleeskant afgewerkt. Men looit marokijn of marokijnleer - uit geite- of schapehuiden - met plantaardige stoffen en kleurt het zwart. Van schapehuiden wordt schapeleer, schaapsleer gemaakt. Zeemleer is voor de looiing gesplit; de vleeskant van de split wordt verwerkt tot dit soort leer. Zeemleer kan echter ook synoniem zijn met zeem en duidt dan een leersoort aan die soepel is en geen vezels achterlaat. Voeringleer is dun en wit schapeleer, dat wordt gebruikt als voering voor schoenen. Reptielleer is afkomstig van de huiden van reptielen: slangeleer van slangen en kroko of krokodilleleer van krokodillen en alligators. Gemzen leveren chamois, varkens pigskin. Chroomleer of chroom

wordt gelooid met chroomstoffen. Goudleer is verguld en geperst, en versierd met veelkleurige en vergulde motieven; het wordt toegepast als behang.

leer - zelfstandig naamwoord

1. dierenhuid die bewerkt is
♢ ik heb een tas van leer

Algemene uitdrukkingen:
1. Henk is in de leer bij een timmerman
[die timmerman leert hem iets]
2. van leer trekken tegen iemand
[fel uithalen]
Zelfstandig naamwoord: leer
het leer