Synoniem van geld

geld - betaalmiddel van metaal of papier, waarin de waarde van goederen en diensten kan worden uitgedrukt. Duiten komt alleen als meervoudsvorm voor; in informele stijl centen, centjes, spijkers. Ook informeel zijn de woorden pecunia, money, slappe was. Zeer informeel: pingping, poen. In scherts: aards slijk of slijk der aarde. Om een bepaalde onderneming, een grote aankoop en dergelijke te bekostigen heeft men financiën, gelden of geldmiddelen nodig (alle alleen meervoud). Onvolwaardig geld dat tot een onbeperkt bedrag als betaalmiddel geldt, heet tekengeld. Bankgeld heeft de vorm van bankbiljetten en boekgeld, en wordt door banken in omloop gebracht. In de vorm van een saldo bij een bank of girodienst bezit men boekgeld, abstract geld, of giraal geld, dat direct opeisbaar is in chartaal geld: bank- en muntbiljetten en munten. Bankbiljetten en/of munten noemt men klinkende munt, contanten (alleen meervoud), contant geld, baar geld, gereed geld, cash, specie of liggend geld. Vormen van 'klinkende munt' zijn: zilver of zilvergeld (zilveren munten), papiergeld of bankpapier (bank- of muntbiljetten), muntspecie (munten) en kasgeld, kassa (onder handelaren) of kasmiddelen (boekhoudersterm): contant geld dat een bedrijf in kas heeft. Munten met geringe waarde vormen kleingeld, pasgeld, pasmunt of wisselgeld, bedoeld voor kleine betalingen of als wisselgeld (tweede betekenis): geld dat men terugkrijgt nadat men heeft betaald met een groter bedrag dan verschuldigd is. Gouden munten noem je goudgeld of goud. Leengeld of leenrecht is het geld dat auteurs van boeken ontvangen als vergoeding voor het feit dat bibliotheken die boeken uitlenen.

Zie: betaalmiddel.

Zie: bedrag; munt; vermogen,.

Gezegde(s):
• nervus rerum
• goed in de slappe was zitten
• hij heeft Mozes (= moos) en de profeten
• mijn kat ook een visje
• de kat komt wel een graatje toe

Spreekwoord(en):
• met geld kan men veel gaten stoppen
• woorden zijn geen oorden
• het geld dat stom is, maakt recht wat krom is en slim wat dom is
• ’s werelds goed is eb en vloed
• jong gespaard, oud vergaard
• een bliekje werpen om een snoek te vangen
• geen geld, geen Zwitsers
• om de poen is ’t al te doen

geld - zelfstandig naamwoord

1. munten of papier om mee te betalen
♢ ik heb geen geld bij me
1. klein geld
[munten]
2. groot geld
[bankpapier]
3. voor half geld
[voor de halve prijs]
4. geld opnemen
[geld bij de bank of het postkantoor halen]
5. hij zwemt in het geld
[is erg rijk]
6. dat doe ik voor geen geld!
[absoluut niet]
7. voor hetzelfde geld was het anders
[het had net zo goed anders kunnen zijn]
8. met geld smijten
[veel geld uitgeven]
9. het geld groeit me niet op de rug
[ik ben niet zo rijk dat ik dat zomaar kan betalen]
10. geld over de balk gooien
[verspillen]
11. geld stinkt niet
[het is niet belangrijk hoe je aan je geld komt]
12. veel geld in het laatje brengen
[veel opleveren]
13. je geld of je leven!
[uitroep bij een overval]
14. van je geld leven
[niet meer hoeven werken]
15. iets te gelde maken
[het verkopen]
16. al kreeg ik geld toe!
[schampere opmerking als je iets echt niet wilt]
17. het geldt brandt hem in de zak
[hij wil het heel graag uitgeven]
18. geld zoekt geld
[wie geld bezit, krijgt er gemakkelijk geld bij]
19. eieren kiezen voor je geld
[je noodgedwongen met minder tevreden stellen]
20. voor half geld
[voor de helft van wat anderen moeten betalen]
21. dat is geen geld
[heel goedkoop]
22. het voor geen geld willen missen
[beslist niet]
23. geld speelt geen rol
[het doet er niet toe wat het kost]
24. alle waar is naar zijn geld
[wat goedkoop is, kan niet goed zijn]
25. geld dat stom is, maakt recht wat krom is
[geld kan onrecht of schade compenseren]
26. je moet geen goed geld naar slecht geld gooien
[geen geld besteden aan een slechte zaak]

Zelfstandig naamwoord: geld
het geld
de gelden

Synoniemen
poen