(het, -eren), neef/nicht in de betekenis van zoon/dochter van zuster, oomzegger(-ster), ‘tantezegger’(-ster). Jaarlijks bij het begin van het nieuwe schooljaar zorgde zij dat haar zusterskinderen nieuwe kleren hadden en ook het schoolgeld kwam uit haar portemonnaie (Bradley 1975: 33).
- Etym.: In AN veroud.
-Zie ook: neef, nicht, broerskind.