(de, -s), (hist.) neger die zich door weg te lopen aan de slavernij onttrokken had en zich verborgen hield. In de Jaare 1717 werd Verlof gegeeven aan een ieder om Togten op Wegloopers te doen, een Premie van vyftien honderd gulden gesteld op de ontdekking der Claas- en Pedro- en zes honderd Guldens op de verdere Wegloopers-Dorpen en tien Guldens voor iedere Bewooner ( ) (Hartsinck 1770: 756).
- Etym.: Oudste vindpl. ‘rekest’ van 1668 (S&dS 14).
- Syn. schuiler, schuilersneger. Samenst. ook: wegloperskamp (van Schaick 1866: 196).
-Zie ook: Bosneger, marron; Boslandcreool; kassa tegen weglopers.