I.(de, -s),
1. (scheldwoord voor) Creool (3, 4; z.a.), behalve in de samenstellingen Bosneger en stadsneger (z.a.). En wat doen de ne... de anderen? vraagt Nohar. Noem me maar een neger. Ik ben een neger [zegt Nohars Creoolse vriend] (Vianen 1971: 69). ‘Een Hindostaanse vrouwenbeweging?' ‘Nee, een beweging voor alle vrouwen. ’ Ze schudde haar hoofd. ‘De negers willen altijd de baas spelen’ (Vianen 1979: 97).
2. niet-Surinaamse neger of negroide persoon van gemengd ras. De Amerikaanse negers hielden veel van President Kennedy.
3. (veroud.) negerslaaf. Gij moet myn niet schelden, ik ben geen Neeger van jou (Pieter van Dyck, 2e helft 18e eeuw, cit. volgens Lichtveld & V. 225).
- Etym.: (1) Het woord wordt (nog vaak) als geringschattend ervaren (zie bijv. ook het nog steeds voortdurend gebr. van negerachtig en vernegerd), reden om ook zuivere negers w.o. Bosnegers als Creool (4) resp. Boslandcreool aan te duiden. Er vindt binnen de eigen groep echter ook weer opwaardering plaats: zie het eerste cit. (2) Ook in Ned. noemt men o.m. iedere Amerikaan met enig negerbloed veelal een ‘neger’. (3) Ook S nengre heeft deze bet. gehad (zie Van Cappelle 294). Oudste vindpl. van 3 Blom 1786; laatste vindpl. Van Schaick 1866: 81.
- Samenst. van 1: moorneger, van 3 ook: negermacht, -officier , -poort, -vis; -pont (van Schaick 1866: 111); ambachtneger (plak. van 1759; S&dS 671), delverneger (plak. van 1815; S&dS 1338), fortneger, commandoneger, landsneger, schutterneger, societeitsneger; tuinneger (Lammens 1846; 1982: 175), veldneger, Van Schaick geeft verder: bootneger (130), huis(183), jaag(129), roei(119), timmer(142) en visneger (129) en wacht-Neger (256). Zie ook: negerin, (i.v.m. bet. 3) meid (3); vrijneger.
II.neger-: kan als eerste lid van een samengesteld zn. betekenen, dat er magie in het spel is. Die dinges maken mensen altijd misselijk! En ik bleef steeds slijm uitwerken! Ik had gedacht zelfs, dat ‘t waren negerzaken! Een kwaaie geest in me! (Cairo 1979b: 22). Al aksepteer ik winti-godsdienst, ik doe allang geen negerdinges! (Cairo 1979b: 136). Toen het vierde kind wederom voortijdig losraakte, gaven ze de hoop op. Van de zijde van Lydia’s familie werd toen geadviseerd de negerkant te proberen (Dobru 1968c: 44).
- Etym.: Negerslaven en later sommige Creolen hielden/ houden zich met magie bezig, al of niet in het kader van de wintigodsdienst.