vz., (ook:)
1. tegen, met (spreken). Hij wordt kwaad als ik Surinaams ( ) tot hem spreek (Ferrier 1968: 35). Johnny vond het prettig, dat zijn tante niet meer zoveel tot hem sprak als zij in het begin, toen zij pas terug was, had gedaan (Doelwijt 1972b: 19). U spreekt tol.. (alg. als begin van een telefoongesprek).
. versterking bij ‘naar’: helemaal naar. En vanuit Belgien zijn we doorgereden tot naar Amsterdam (Alers 19).
- Etym.: (1) In SN ook in spreektaal normaal, in AN in deze bet. verogd. en nog in formele taal. (2) Berust op het emfatisch gebruik van tot in S en SN (Alers 19).