Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

negerpoort

betekenis & definitie

(de, -en), (verouderend)

1. poort (gangetje) naast een huis, die een erf (4) verbindt met de straat, aan de straatzijde meestal afgesloten met een deur. Naast deze huizen leidt een poort de ‘negerpoort’ naar de erven , waar zich, aan het oog onttrokken, de armelijke huisjes van de kleine man bevinden (Enc.Sur. 181).
2. deur van deze poort. Gelijk men weet zijn de woningen daar [in Paramaribo] algemeen van hout vervaardigd, en ieder huis bezit, behalve den hoofdingang, eene afzonderlijke zijdeur, onder den naam van ‘negerpoort' bekend (W.R. van Hoëvell 1854, cit. volgens Lichtveld & V. 269).
- Etym.: Zie neger (3); in de slaventijd woonden de huisslaven op het erf achter het huis van hun meester. ‘Poort’ is in beide bet. ook AN. Oudste vindpl. not. van 1811 (S&dS 1294). S nengredoro (nengre = neger; doro = poort).
-Syn. van 1 en 2 poort.

< >