Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

luid

betekenis & definitie

bn., bw., hard, hard klinkend. Hij zegt dat het huwelijk groots en zo origineel mogelijk gevierd moet worden.

De muziek zal luid klinken; er zal veel geit worden gegeten en er zal vreugde zijn (Vianen 1969: 81). - Etym.: Ook in AN gebr., maar veel minder alg.; men zegt ‘hard’. Zie ook: hoog (2).

< >