(de, -s), (ook:) maandverband bestaande uit een doekje. Zeg me eerlijk, Noenka: zag mijn moeder niet dat ik zwaarder werd? Miste ze niet de geur van groene zeep in de badkamer? Maandelijks de luiers aan de lijn? Stond ze zo ver van me af dat ze niet met me meevoelde (Roemer 1982: 32).
- Etym.: In veroud. AN bet. l. ook: doek, windsel, lap (WNT 1926). Zie ook babyluier. Zie ook: pantjesgoed (II).