(de, -s),
1. puntig gereedschap om ijs uit een kom o.i.d. los te bikken en aan stukken te stoten. Ze zal het gezicht van Jamillahs broer bewerken met de ijsbreker die ze altijd in haar tas heeft wanneer ze 's avonds de deur uitgaat (Vianen 71: 35).
2. (veroud.) koperen stamper van vijzel indien gebruikt met hetzelfde doel als 1 nu.
- Etym.: AN ij. = gespecialiseerde boot die bevroren vaarwater openbreekt.