Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

tas

betekenis & definitie

(ook:)

1. (zn.; de), een soort klein palmpje (Geonoma baculifera, Palmenfamilie). De palmen zijn er [in drasbos] goed vertegenwoordigd, hun aantal wisselt echter sterk met de plaats. Maripa , pina , koemboe en mauritie bereiken het kronendak, meer tot de ondergroei behoren kiskismakka, nanaimakka, tas, paramakka en soms boegroemakka (L&Mo 15).
2. (zn.; de), bladeren van deze plant als dakbedekking. De meest voortegenswoordig voorzien van goede Woon-Huizen, alle van hout gemaakt, daar van eenige metZingels van hout, in forma van Leijen, en andere met grote Bladeren, die men Tas noemt, gedekt, welkers boven endige stallen gevlogten en overeen lat gestrengeld ( ) (Herlein 1718: 81).
-Etym.: Stasi = bet. 1. Oudste vindpl. van 1 Teenstra 1835 I: 415; van 2 plak. van 1685 (S&dS 160).
- Syn. van 1 taspalm .
-Zie ook: tassen.

< >