Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

ijs

betekenis & definitie

I.(de, -), ijsje, ijsco, portie consumptie-ijs. Na 't afloop kregen we een ijs (Alers 18).

Etym.: Kan opgevat worden als een verkorting van ijscream. AN ijs (het) = (1) kristalijs (bevroren water), (2) SN ice-cream (1). Zie ook: schaafijs.II.

ijs-, indien gevolgd door de naam van een bederfelijk, eetbaar produkt, duidt op het feit dat dit produkt in gekoelde vorm is ingevoerd en evenzo wordt bewaard. De bekendste voorbeelden zijn ijsappel en ijskool.

- Etym.: Het koelhouden geschiedde vroeger op ijs. Zie Enc.NWI 332.

< >