(de),
1. boom met geurige, geelwitte bloempjes in pluimen (Ocotea rodiaei, Advocaatfamilie). ( ); zo komen in hoog drooglandbos basralocus, manbarklak en gronfoeloe naar het oosten meer voor, wallaba naar het zuidwesten, moraboekea naar het westen, terwijl Demerara groenhart slechts lokaal in het uiterste westen voor moet komen (L&Mo 24).
2. hout van deze boom.
- Etym.: De soort komt in het aangrenzende Guyana (zie Demerara) massaal voor, i.t.t. in Suriname (zie het cit.). Het groenachtige kernhout lijkt op dat van groenhart. Ook de E nam Demerara-greenhart komt in SN lit. voor (zie Stahel 1944: 130; Ost. 50).