1. (de, -ken), op een barklak gelijkende boom met wit-en-gele bloemen {Eschweilera subglandulosa, Barklakfamilie). Manbarklak: Een aftreksel van de bast gebruikt men tegen diarrhe (Sedoc 13).
2. (de), hout van deze boom. Manbarklak houdt het in het water goed uit, maar het verdraagt geen water aan de kop als deze er boven uitsteekt (Muntslag 141).
- Etym.: Zie man-, zie barklak. S manbarkraki, manbarklaki. Opm.: Twee verwante soorten zijn hooglandmanbarklak (E. coriacea) en bergmanbarklak {E. longipes).