Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 18-05-2022

Hablar

betekenis & definitie

spreken, praten, converseren; een redevoering houden; hablar de, spreken over; hablar alto, een hoge toon aanslaan; hablar a tontas y a locas, fam. doordraven; hablar claro, onomwonden spreken; hablar consigo, o entre sí, bij zich zelf zeggen; hablar (en) cristiano, fam. duidelijk spreken; y no se hable más de, o en, ello, en geen woord er meer over, en daarmee uit.

< >