Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Pikbroek, pekbroek

betekenis & definitie

matroos. Pik is hier een klankvariant van pek, waarmee vroeger de schepen werden onderhouden.

Eigenlijk: iemand die een bepikte of bepekte broek draagt, zoals een matroos. Andere scheldwoorden die eindigen op broek zijn: kamferbroek; platbroek en schijtebroek.Daar kwam een Schieman, en noemde my Dominé, en toen luisterden al de Pekbroeken elkander in: ‘Jongens, dat is een Dominé, de Kadets Vader.’ (Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, 1782)

Men kan zich geen denkbeeld maken van de juistheid, waarmee Possart, de zoon der Germaansche binnenlanden, dien pikbroek uitbeeldt. (De Groene Amsterdammer, 30/10/1887)

Wist je dat die Metzel heette, pikbroek? (Roobjee, Vincent en Astrid van Gogh verdwijnen in een korenveld, 1977)

< >