Twee dingen vallen op aan het spreekwoord Ons kent ons ‘we weten wat van we van elkaar kunnen verwachten’. Ten eerste is het voor ABN-sprekers raar dat het ons is in plaats van wij. Ten tweede is het merkwaardig dat het werkwoord in het enkelvoud staat, waar je een meervoud zou verwachten.
De vorm ons, in plaats van wij, wijst erop dat het spreekwoord afkomstig is uit Zeeland. Maar dat geldt niet voor de enkelvoudige werkwoordsvorm kent. Volgens het Woordenboek der Zeeuwse dialecten van H.C.M. Ghijsen (1964) zegt een Zeeuw bijvoorbeeld: ‘Ôns gîn wig [= weg], wat-an julder [= jullie] doe:en, motten julder weten.’ En zelfs in het onderhavige spreekwoord gebruiken de Zeeuwen gewoon de meervoudsvorm van het werkwoord: ôns kenn’ ôns.
Het enkelvoud is blijkbaar een latere ontwikkeling. Buiten Zeeland en Vlaanderen voelde men ons - als onderwerpsvorm - blijkbaar niet als een meervoudig voornaamwoord, maar als een enkelvoudige persoonsnaam.
De Zeeuwse onderwerpsvorm ons is behoorlijk succesvol geweest: in het Afrikaans is het de normale vorm geworden voor de eerste persoon meervoud. Het Nederlands is trouwens lang niet de enige taal waar een objectvorm wel eens onderwerpsvorm wordt. Denk maar aan het Engelse zinnetje ‘It’s me!’