De uitdrukking hoor en wederhoor geeft het principe aan dat men beide partijen in een geschil moet aanhoren. Weder is de oude vorm van weer, wanneer het een onderdeel is van een samenstelling, betekent het meestal ‘opnieuw’, zoals in wedergeboorte. Maar bij hoor en wederhoor is er iets bijzonders aan de hand. De betekenis van wederhoor is hier: ‘hoor ook de andere partij’. Er is dus op een bepaald abstractieniveau wel sprake van een herhaling (er wordt opnieuw een verhoor afgenomen), maar de verhoorde persoon is nu een ander.
We komen de uitdrukking meestal tegen in combinatie met toepassen. ‘Soms [is er] geen tijd om hoor en wederhoor toe te passen,’ zei een hoofdredacteur van een krant in 1999 tegen NRC Handelsblad. Hoor en wederhoor zijn hier allebei zelfstandige naamwoorden, en betekenen ‘het horen’, respectievelijk ‘het wederhoren’. Gebiedende wijzen kunnen het niet zijn, want dan zou de uitdrukking luiden: hoor en hoor weder. De uitdrukking is een vrije vertaling van het Latijnse spreekwoord audi et alteram partem ‘luister ook naar de andere partij’. Twijfel is wel gerechtvaardigd als het gaat om het woordgeslacht. Volgens Van Dale is wederhoor mannelijk; bij hoor wordt geen geslacht vermeld. Maar een voorbeeldzinnetje in Koenens Verklarend Handwoordenboek der Nederlandsche taal in 1911 (en ook in sommige latere edities) bewijst dat hoor en wederhoor ook wel als onzijdig worden (werden?)
ervaren: ‘Strenge rechtvaardigheid eischt het hoor en het wederhoor.’