een boetekleed is een gewaad van paarden- of geitenhaar. De uitdrukking houdt in dat iemand erkent dat hij ergens schuldig aan is.
Het boetekleed werd gedragen door bedelmonniken en andere boetelingen: personen die openlijk boete deden voor hun zonden. Het dragen van het ruwharige gewaad, dat de huid onaangenaam prikkelde, was een onderdeel van de boetedoening. Het boetekleed was geïnspireerd op het gewaad van kameelhaar dat Johannes de Doper droeg volgens het bijbelboek Mattheüs (hoofdstuk 3, vers 4). Overigens waren het niet alléén boetelingen die een boetekleed droegen. Zo trokken er in de tijd van Karel de Grote nepboetelingen door het land die beladen waren met zware stenen en die kettingen om hals en lenden droegen. Zij probeerden giften los te weken bij de bevolking.
