Op de GOUDEN EEUW volgde de Zilveren Eeuw. En deze werd gevolgd door de Bronzen en de Ijzeren Eeuw.
Althans, dat was de opvatting van de oude Grieken, Romeinen en de meeste andere pre-industriële volken. Zij geloofden in de ‘eeuwige wederkeer der dingen’, waarbij de tijdperken zich in een vaste volgorde steeds herhalen, zoals een wiel dat ronddraait. Volgens de opvatting van de klassieken voerde de god Saturnus de scepter tijdens de Gouden Eeuw, die als twee druppels op het paradijs in de Bijbel lijkt: uitsluitend geluk en voorspoed, niemand hoeft te werken om te leven, ieder is zonder zonde, wilde dieren leven vreedzaam naast tamme. In de Zilveren Eeuw zou Jupiter de leiding hebben (gehad). Het idee van de eeuwige wederkeer der dingen maakte in de loop van de achttiende eeuw plaats voor de vooruitgangsgedachte; de denkers van de Verlichting geloofden in een gestage opgang van de mensheid. De uitdrukking Gouden Eeuw vervaagde en was voortaan synoniem met een bloeiperiode in het algemeen.