Deze uitdrukking komt uit de scheepvaartwereld. Opdraaien betekende ‘gestuit worden bij het voortgaan’. Als een schip voor het anker opdraait, verhindert het anker dat het schip verder drijft; maar een vaartuig kon ook bijvoorbeeld voor een ondiepte opdraaien. In figuurlijke zin - toegepast op mensen - kreeg de uitdrukking een nieuwe betekenis: ‘iets niet voor elkaar krijgen’. ‘De theologie, daar draai ik voor op. Dat laat ik aan de studenten en de professors in dit vak,’ zegt een gewezen scheepskapitein in de roman Het leesgezelschap van Diepenbeek van P. van Limburg Brouwer (1847).
Hieruit moet vervolgens de betekenis ‘de onaangename gevolgen van iets moeten ondergaan’ zijn voortgekomen, en vandaar: ‘ergens voor moeten boeten waar in feite een ander verantwoordelijk voor is’.