in zijn - zijn/zitten
erg in zijn schik zijn; zich in zijn sas voelen. In deze informele uitdr. wordt gezinspeeld op de haas, die zich pas thuis voelt in zij n knollenveld, waar hij een paradijselijk leventje heeft.
Zo te zien schijnt ie nogal in z’n knollentuin. (Willem van Iependaal: Onder de pannen, 1952)
Een zeeman is op het wijde water in zijn knollentuin. (K. Norel: Vliegers in het vuur, 1963)
Kortom ik ben radeloos in mijn sas! Ik ben in mijn hyper-knollentuin, in het groene groene gras! (Le- onhard Huizinga: Olivier en Adriaan, 1981)