Joseph Johannes Rovers (‘Jos’) geb. Utrecht 15 december 1893. Woonde en werkte in Haarlem; sinds 1930 in Amsterdam. Leerling van de Akademie v. B.K. te Antwerpen o.l.v. Isidore Opsomer.
Schildert, tekent en etst naakten, figuren, portretten, landschappen, stadsgezichten, stillevens enz. Verkreeg de koninklijke subsidie, in 1939 de St. Lucasprijs en in 1955 de zilveren medaille van de stad Parijs (op Ned. tentoonstelling aldaar). Lid van ‘Arti et Amicitiae’ (voorzitter 1946-1948 en in 1963) en van ‘St. Lucas’ te Amsterdam.
Lector aan de Rijksakademie te Amsterdam. Gaf les aan N. André de la Porte, J. Batterman, W. Bos, J. H. Brolsma, B. J. Brugman, W. Burger, A. J. J. Gool, S. van Heerikhuizen, C. de Jong, F. de Jong, J. Korthals, G. P. Koster, Th. Kroeze, Ch. J. M. Kruijmel, C. A. C. A. M. baron van Lamsweerde, E. J. Niemer, H. V. J. E. Nypels, W. Ooms, M. J. C. Ottenhof, L. A. P. Rempt, M. Rompelman, zijn zoon A. R. Rovers, P. J. M. Rijntjes, J. van Santen, A. A. N. Visser, Y. van der Wielen, A. Zweerts.
Luns; Mak van Waay; Waller.